Een boeiende discussie was dat over de gezondheidszorg. Hoe zorgen we er voor dat de gezondheidszorg weer van de burger wordt? Nu is die gezondheidszorg nooit van de burger geweest. Het waren paternalistische instellingen zoals kerkgenootschappen die een ziekenhuis runden. En alles volgens het verzuilde systeem. In veel plaatsen een protestants ziekenhuis, maar ook een katholiek ziekenhuis met nonnen die naast de verpleging ook zorgden voor je zielenheil. Nu samengevoegd tot instituten waarbij de regenten van toen zijn veranderd in raden van commissarissen. Maar ook de burger van toen die gedwee het advies van de dokter of meneer pastoor volgde bestaat niet meer. Van een verzorgingsstaat – waar vadertje staat en enkele notabelen voor ons dachten en zorgden – zijn we toegegroeid naar een participatiesamenleving, lang voordat onze koning dit woord gebruikte in de troonrede.
De afstand tussen de burger en de bestuurders en politici is eigenlijk kleiner dan ooit. Ieder misstap komt breed in de media. De omloopsnelheid onder politici – onze volksvertegenwoordigers – is groter dan ooit. Wachtgelden zijn soberder waardoor je ook sneller op zoek moet naar een andere baan. En kon je vroeger dertig jaar Tweede Kamerlid zijn, nu vinden sommige partijen dat het maximaal 12 jaar mag zijn. Dan is het weer tijd voor vers bloed. Op deze wijze voorkom je dat mensen vastkleven aan het pluche, althans dat is het idee. En toch is de onvrede groter dan ooit. We willen invloed en dat gaat verder dan een traditionele inspraakavond. En als we ons zegje hebben gedaan – soms met veel geschreeuw – dan zijn we verontwaardigd dat er een ander besluit wordt genomen. “Ze hebben niet naar ons geluisterd” krijgen politici te horen.
Over dat niet gehoord worden ging het ook in die discussie over de gezondheidszorg. Bestuurders moeten beter communiceren werd er geroepen. Ik moest even denken aan de regententijd zoals aan het begin van deze column verwoord. Geen communicatiemedewerkers of sociale media. Soms stuurde je een kort berichtje naar de plaatselijke krant als het spreekuur gewijzigd werd, maar meestal hoorde je niets. Rustige tijd waarin je hard werkte en de wereld aan je voorbij gleed. Maar in de jaren zestig veranderde dat. Felle discussies waaraan ik met plezier heb meegedaan. De invloed van de burger moest groter worden dan eenmaal per vier jaar stemmen.
Het heeft de burger kritischer gemaakt. Maar gelijktijdig is er ook een vorm van consumentisme in ons gedrag geslopen. We denken niet meer in termen van ons ziekenhuis, onze ziektekostenverzekeraar of onze woningcorporatie. We zijn klant en een klant moet waar voor z’n geld hebben. Het liefst een goede kwaliteit tegen een zo’n laag mogelijke prijs. Mijn apotheker hoor ik wel eens schamperen als hij weer een ander geneesmiddel meegeeft. We willen toch marktwerking?
Tijdens die discussie kwam de vraag of de ziektekostenverzekeraar wel representatief was om de verzekerden (dus wij als burgers) te vertegenwoordigen. Ze innen weliswaar onze premies maar kunnen ze mij dan vertegenwoordigen. Ik laat mijn autoverzekeraar mijn belangen toch ook niet behartigen in de autobranche? Als we als burgers echt invloed willen hebben dan vraagt dat niet alleen politici die naar ons luisteren maar ook burgers die niet alleen naar hun eigen belang kijken. Iets meer gemeenschapszin zou daarbij kunnen helpen.